“Een universiteit die alleen maar dingen doet waar vraag naar is, houdt op met creatief te zijn. Scheppende arbeid is nu eenmaal arbeid waar niemand om heeft gevraagd.”
zegt Hans van de Braak in Ontsnappingskunst - Evolutie van de creatieve geest, Amsterdam University Press, isbn 90 5356 589 2

Ook om dit boek heeft niemand ‘gevraagd’. Gelukkig geen ‘wordt creatief in 9 stappen’, wel een boeiend onderzoek naar de ‘waarom’-vraag hoe creativiteit evolutionair kon ontstaan. Zoals altijd is de creatieve daad pas achteraf te beoordelen. Aan de orde komen de ingrediënten van creativiteit, het perspectief van evolutionair denken, de betekenis van ruimte scheppen voor innovaties, de evolutie van intelligentie (werktuigen en socialiteit), het maken van mentale sprongen, prettig gestoord en de creatieve persoonlijkheid. Ontsnappingskunst is een helder boek dat vanuit heel veel verschillende disciplines (evolutiebiologie, paleonthologie, neurowetenschappen, kunstgeschiedenis, artificiële intelligentie, economie, sociologie en psychologie en alles met heldere voorbeelden toegelicht), over een lange tijd (wat denkt u van 50 000 jaar?) een achtergrond geeft van waarom het menselijke dier creatiever is dan andere dieren. Waarom stopte de mensaap bij noten kraken, de wezel met allerlei dansen om zijn prooi te verschalken en is de wetenschap juist in het Westen ontstaan ?

Met behulp van taal, schrift, religie, technologie, kunst en wetenschap heeft de mens steeds nieuwe creaties bedacht. Ontsnappingskunst is de kunst om uit kooien te ontsnappen, de denkkaders die ontwikkeleling belemmeren. “Creativiteit is een noodzaak geworden, want als technologie en wetenschap ophielden creatief te zijn, zouden we wereldwijze problemen niet meer op kunnen lossen,” zegt de auteur. Het lijkt dus een vicieuze cirkel: we zijn creatief en de problemen die we zo creëren moeten we ook weer oplossen. De nadruk lijkt vooral bij technologie en wetenschap te liggen: baanbrekende creativiteit is het vermogen om dingen te bedenken die niet eerder in de geschiedenis mogelijk waren vanwege de geldende spelregels.
Heel anders dan het uitgangspunt van Carl R. Rogers: 'Het kind dat met zijn vriendjes een nieuw spel uitvindt; Einstein die een relativiteitstheorie formuleert; de huisvrouw die een nieuwe saus bedenkt voor het vlees; een jonge auteur die zijn eerste roman schrijft; allen zijn zij creatief volgens onze begrippen, en op geen enkele wijze bestaat er een bepaalde rangorde van meer of minder creatief.' Toch is dit geen storende beperking, want de heldere voorbeelden van‘creatieven’ zoals James Joyce en Darwin, geven het onderwerp een aangename breedte. Want zo zegt de auteur: “De echte, spannende vragen die we in ons leven tegenkomen, trekken zich namelijk niets aan van de grenzen tussen kennisgebieden.”
Heel interessant is zijn behandeling van de begrippen mentale en sociale ruimte. Voor creatieve mensen is de mentale ruimte groter. Ze zijn intrinsiek gemotiveerd. Het is hun autonome motivatie die ze voortdrijft en ze gangbare conventies aan hun laars doet lappen. Zij gaan graag om met onzekerheid, paradoxen en zijn niet bang voor vergissingen. Voor de Grieken waren inspiratie en bezetenheid twee kanten van dezelfde medaille. De sociale ruimte verschaft de mogelijkheid (of niet dus) voor creatieve geesten om‘vrij’ te kunnen werken. Tienduizend jaar voor Christus werden de sjamanen en priesters vrijgesteld, daarna werden het filosofen. En nu de universiteiten, en hier zet de auteur vraagtekens bij het huidige marktgerichte denken. Interessante hoofdstukken die heel wat inspiratie kunnen geven hoe binnen bedrijven de creatieven ‘creatief’ in te zetten.
Zoals gebruikelijk komen we bij creativiteit uit bij het individu. De auteur gebruikt hiervoor de zes ingrediënten van Sternberg en Lubart (Defying the Crowd) als inspiratiebron. De creatieve persoonlijkheid verenigt nogal wat tegenstellingen in zich ( Csikszentmihalyi heeft er ruim 10 geanalyseerd). Om daar mee te kunnen leven is er natuurlijk een sterke persoonlijkheid nodig. Die zijn wat de auteur ‘prettig gestoord’ noemt en daar ligt de meest opmerkelijke tegenstrijdigheid van de creatieve persoonlijkheid: het samengaan van ik-sterkte en (potentiële) psychopathologie. Ze zijn ongeremd in hun denken (cognitieve ontremming) en zien heel gemakkelijk analogieën tussen verschillende situaties en categorieën. Het analoge denken geeft nieuwe overeenkomsten en daarmee nieuw gedachtengoed. Daarom zijn (creatieve) individuen meestal creatiever dan groepen. Bij twee punten zou ik vraagtekens willen zetten. Namelijk bij de tweede ingrediënt: een bovengemiddelde intelligentie, waarbij het boven 120 niets uitmaakt. Als we de IQ-meting als maatstaf hanteren laten we meerdere, belangrijke intelligenties buiten beschouwing. Terwijl de auteur die vanuit zijn evolutionair perspectief wel als belangrijk behandelt. We beoordelen dan creativiteit volgens beperkte criteria. De meervoudige intelligenties van Howard Gardner worden wel genoemd, maar niet echt meegenomen. Een ander punt is de stelling dat creativiteit niet echt te leren valt vanwege de persoonlijkheidstructuur. Inderdaad kun je moeilijk van persoonlijkheid wisselen, maar onderzoeken hebben aangetoond dat als je mensen leert werken met creatieve technieken, ze inderdaad creatiever worden. Ook Edward De Bono (Teaching Thinbking) betoogt dat het leren gebruiken van technieken goede resultaten geeft.

Voor iedereen die zelf creatief wil werken en/of dat wil organiseren is dit boek interessant. Het geeft inzicht in de ingrediënten van creativiteit, de mogelijkheden en onmogelijkheden en de moeilijkheden die echte creatieve personen hebben met strakke organisaties. Hier ligt m.i. erg veel ruimte voor verbetering. Want tussen creatieve geest en organisatie doen zich heel bijzondere problemen voor; hoe organiseer je ongevraagde dingen? Net zoals voor kwaliteit hebben we voor creativiteit geen werkwoord en dat bemoeilijkt het organiseren. (Loesje: Zorgen moet je niet maken maar doen) En waarom ? Omdat ons denkkader bij naamwoorden (zoals huis) geen proces bedenkt. Bij ‘verhuizing’ wordt het al actiever, maar bij ‘verhuizen’ hebben we echt een proces in gedachten. Bij zelfstandige naamwoorden gaan we het opdelen in kenmerken en als we die samenvoegen geeft dat wel eens vreemde resultaten; synergie is namelijk nooit echt voorspelbaar.
De manier waarop we onderdelen aanpakken is erg subjectief (James Hillman heeft zo zes denkkaders gegeven die het woord creativiteit oproept) en dat kan voor anderen chaotisch overkomen. Ik stel daarom voor ‘creactiveren’ (creatief actief zijn) als werkwoord voor het managen van creatieve processen. Immers als we zoiets speciaals (inspiratie en bezetenheid) willen organiseren, mag een manager dat niet willen doen volgens de normale (hiërarchische) regels. Scheppende mensen zijn immers meer dan resources, ze zijn autonoom. Wat we nu zien is dat organisaties gemakkelijk in een ‘creadox’ (creatieve paradox; term van COCD) verzeild raken: benoem het probleem, bedenk zoveel mogelijk ideeën en doe vervolgens wat je normaal gesproken zou doen. Zeker voor opleiders en HRD-ers is het belangrijk de achtergrond van creativiteit te kennen en niet alleen maar ingrediënten te mixen, want een slechte kok kan een goed recept verpesten.

[Terug naar bedrijfskunde index] [go to English Index] [go to start page] [Back to first entry of this site]